Overslaan en naar de inhoud gaan

Oud

Oktober 2023

Fig.1

Oud, onbekende bouwer, Egypte, inv. 0164

Oud, onbekende bouwer, Egypte, inv. 0164

Fig.2

Oud, onbekende bouwer, Egypte, inv. 0164

Oud, onbekende bouwer, Egypte, inv. 0164

Fig.3

Oud, onbekende bouwer, Egypte, inv. 0164

Oud, onbekende bouwer, Egypte, inv. 0164

Fig.4

François-Joseph Fétis, 1860, Foto: Ghémar Frères

François-Joseph Fétis, 1860, Foto: Ghémar Frères

Fig.5

Extract uit Histoire de la musique, François-Joseph Fétis, Brussel, 1869, vol. 2

Extract uit Histoire de la musique, François-Joseph Fétis, Brussel, 1869, vol. 2

Fig.6

Extract uit Histoire de la musique, François-Joseph Fétis, Brussel, 1869, vol. 2

Extract uit Histoire de la musique, François-Joseph Fétis, Brussel, 1869, vol. 2

Fig.7

Extract uit Histoire de la musique, François-Joseph Fétis, Brussel, 1869, vol. 2

Extract uit Histoire de la musique, François-Joseph Fétis, Brussel, 1869, vol. 2

Fig.8

Extract uit Album des instruments extra-européens du Musée du Conservatoire royal de musique de Bruxelles, Victor-Charles Mahillon, 1878, plaat X

Extract uit Album des instruments extra-européens du Musée du Conservatoire royal de musique de Bruxelles, Victor-Charles Mahillon, 1878, plaat X

De oud: een oud tokkelinstrument

De oud is een tokkelinstrument met een klankkast in de vorm van een halve peer, opgebouwd rond een mal, en een korte, geknikte hals. De snaren van darm worden aangetokkeld met een plectrum gemaakt van een stukje schildpadschild of een arendveer.

De oud speelt een zeer vooraanstaande rol in de Arabische muziek; men noemt hem de ‘sultan’ van de Arabische instrumenten. De naam ‘oud’ komt van het Arabische العود‎‎ ‘al-ʿūd’ (‘twijg’, ‘stuk hout’). Doorheen zijn lange geschiedenis reisde het instrument van Oost naar West, vanuit Bagdad (7e eeuw), via Klein-Azië en het Arabisch schiereiland naar Noord-Afrika en Andalusië (9e eeuw). Hij is de directe voorloper van de Westerse luit. Beide instrumenten lijken sterk op elkaar, maar de oud heeft geen fretten en zijn hals is smaller.

De oud maakt deel uit van het klassieke Arabische orkest, maar speelt ook solo en in kleine ensembles. Hij is te horen in traditioneel en hedendaags repertoire, in ethno-jazz en mediterrane folk, world fusion, soefi-muziek, qawwali en new-age.

Virtuozen en de verspreiding van de oud

Talrijke uitmuntende oudvirtuozen speelden een sleutelrol bij de verspreiding van de oud. Scharif Muhyi ad-Din Haydar Targan (1892-1967), een Turkse musicoloog, organiseerde vanaf 1934 de eerste opleiding voor oud-solisten aan het conservatorium van Bagdad. Eén van zijn leerlingen was de Irakees Munir Bashir (1930-1997), een van de meest gevierde oudspelers ter wereld, vaak ‘de Ravi Shankar van de oud’ genoemd. Hij promootte het instrument tijdens tournees in Europa en de VS. Riad Al Sunbati (1906-1981) uit Egypte was een uitstekende oudvirtuoos en componeerde veel liederen voor zangeres Oum Kalthoum. De Marokkaanse componist en internationaal erkende oudspeler Saïd Chraïbi (1951-2016) bracht technische vernieuwingen en bouwde ook sopranino-, sopraan- en basouds. Nasser Shamma (Irak, °1963) studeerde aan het conservatorium van Bagdad en richtte scholen op in Caïro en Tunis. Hij leidde ook de eerste vrouwelijke oudsoliste op, Youssra Dhahbi (°1966), die ‘prinses van de oud’ wordt genoemd.

Andere internationaal bekende virtuozen zijn Rabih Abou-Khalil (Libanon), Simon Shaneen (Palestina-Israël-VS), Anouar Brahem (Tunesië), Nasser Shamma (Irak) en Dhafer Youssef (Tunesië). In België promoot het ensemble Luthomania het samenspel van oud, luit en Chinese pipa.

De oud nr. 164 van het MIM: een historisch getuigenis

De oud met inventarisnummer 0164 in het MIM is de oudst bekende oud die bewaard wordt in een openbare collectie. Hij heeft zeven dubbele snaren, typisch voor de 19e-eeuwse oud uit Egypte. Het instrument kwam in 1839 vanuit Alexandrië naar Brussel dankzij de Belgische musicograaf en toenmalige directeur van het Koninklijk Conservatorium van Brussel, François-Joseph Fétis (1784-1871). Met hulp van de Belgische consul in Alexandrië, Étienne Zizinia, verwierf Fétis zestien Arabische instrumenten voor zijn persoonlijke verzameling, een aankoop waarvoor hij zichzelf grote financiële offers moest doen. Hij vereffende de rekening pas in 1846.

Naast de oud bevatte Fétis’ collectie uit Alexandrië ook een qanun (citer), een kissar (lier), tanbur-luiten, een nay (fluit), een zamr (hobo), een arghul (klarinet) en kemanche (violen). Fétis beweerde zo ‘de volledigste collectie van zulke instrumenten in heel Europa’ te bezitten. Dit klopt niet helemaal: ruim 40 jaar eerder had Guillaume-André Villoteau (1759-1839), lid van Napoleons expeditie in Egypte (1798-1803), een vergelijkbare collectie mee naar Parijs gebracht, representatief voor de verschillende gemeenschappen in de grote Egyptische steden (Arabieren, Nubiërs, Kopten, Ethiopiërs, Perzen). Die collectie telde minstens 22 instrumenten. Helaas is Villoteau’s oud verloren gegaan. Fétis kende Villoteau persoonlijk, zoals blijkt uit hun correspondentie, en liet zich ongetwijfeld inspireren door diens collectie bij het samenstellen van zijn eigen.

Meer info over de omstandigheden van de verwerving van de zestien Egyptische instrumenten door Fétis vind je in het artikel over de kemangeh roumy.

Fétis en de Arabische muziek in de 19e eeuw

In de jaren 1830 had Fétis de ambitie een zo compleet mogelijke Histoire de la musique te schrijven, met niet alleen een overzicht van Westerse muziek, maar van muziek wereldwijd. Voor hem was de geschiedenis van muziek ‘onlosmakelijk verbonden met een waardebepaling van de specifieke bekwaamheden van de rassen die haar ontwikkeld hebben.’ Net als taal had elk ras zijn eigen muziek. Zijn betoog bevatte sterke systematiseringen, stereotyperingen, eurocentrisme en paternalisme, typisch voor de 19e eeuw. ‘Onze kunst is de hoogste, de enige ware kunst, maar het is toch interessant de primitieve vormen van die kunst te kennen’, schreef hij.

Hij gaf een zeer uitgebreide theoretische beschrijving van Arabische muziek en muziekinstrumenten. Hij stelde dat Arabische toonladders ‘incompatibel’ zijn met ons muzikale gevoel, vooral omdat elke toon in drie derde-tonen wordt verdeeld, in plaats van in twee halve tonen zoals bij ons. Zijn onderzoek was gebaseerd op vertalingen van Arabische traktaten, op het werk van Villoteau en zijn eigen onderzoek van de stemming en tessituur van zijn instrumenten, maar nooit op de hoorbare muziek zelf. Het is twijfelachtig of Fétis veel Arabische muziek heeft gehoord. De eerste uitvoering van Arabische muziek in Europa was vermoedelijk pas in 1867 op de Exposition universelle in Parijs, tijdens een concert van vijf muzikanten in het ‘Café Tunisien’. De oud speelde de melodie in unisono met de rebab, begeleid door een tamboerijn en darbouka. Fétis was aanwezig en noteerde achteraf: ‘Ik hoorde de muzikanten uit Tunis en constateerde dat hun intonaties vals waren en hun liederen monotoon.’

Na Fétis’ dood in 1871 verkochten zijn zonen Édouard en Adolphe zijn muziekinstrumenten aan de Belgische Staat. In 1873 werden ze ondergebracht in de bibliotheek van het Koninklijk Conservatorium. Bij de opening van het Musée instrumental in 1877 maakte het fonds-Fétis, met zo’n honderd stukken, bijna de helft uit van de collectie.

Tekst: Saskia Willaert

1. Egyptische muziek in restaurant Le Palais de la Médina, Fès (Marokko), 10.04.2009. Khalid Lyazghi (oud), Said Benchkroune (viool), Adblmalk Filali (tar-tamboerijn), Ahmed Slal (darabouka). Opname: Wim Bosmans

2. Abid Bahri, ‘El guerrab’, CD Au gré du Oud. IglooMondo. Ahmed Khalli (percussie), Abid Bahri (oud)

3. Abid Bahri, ‘Cherkiyat’, CD Luthomania Sextet, Peregrina. Hua Xia (pipa), Abid El Bahri (oud), Philippe Malfeyt (luit, teorbe, barokgitaar, colascione), Li-Ling Huang (guzhen), Hannelore Devaere (barokharp), Osama Aboulrasol (qanun)