Overslaan en naar de inhoud gaan

Veelhoekig virginaal

Fig.1

Veelhoekig virginaal, Ioes Karest, Antwerpen, 1548, inv. 1587

Veelhoekig virginaal, Ioes Karest, Antwerpen, 1548, inv. 1587

Fig.2

Veelhoekig virginaal (radiografie), Ioes Karest, Antwerpen, 1548, inv. 1587, KIK

Veelhoekig virginaal (radiografie), Ioes Karest, Antwerpen, 1548, inv. 1587, KIK

Fig.3

Veelhoekig virginaal (met externe box), Ioes Karest, Antwerpen, 1548, inv. 1587

Veelhoekig virginaal (met externe box), Ioes Karest, Antwerpen, 1548, inv. 1587

Fig.4

Veelhoekig virginaal (klankblad), Ioes Karest, Antwerpen, 1548, inv. 1587

Veelhoekig virginaal (klankblad), Ioes Karest, Antwerpen, 1548, inv. 1587

Het virginaal van Ioes Karest (afb.1) heeft een unieke plaats in de geschiedenis van de klavierinstrumenten. Het dateert uit 1548 en is bijgevolg het oudst bekende Vlaamse virginaal. Het is ook een van de weinige veelhoekige instrumenten die bewaard zijn gebleven, hoewel verschillende iconografische bronnen - met name twee zelfportretten van Catharina van Hemessen en verschillende familieportretten gesigneerd door Frans Floris en Cornelis de Zeeuw - getuigen van het gebruik van een gelijkaardig instrument in het midden van de 16e eeuw.

Het instrument draagt, ​​op het plankje net boven het klavier, de naam van de bouwer. Karest, waarschijnlijk in Keulen geboren voor 1500, wordt in 1517 als burger van de stad Antwerpen vermeld. In 1523 trad hij toe tot de Sint-Lucasgilde, die Antwerpse ambachtslieden samenbracht, als ‘klavechordbouwer die beeldhouwt en schildert’. Een dertigtal jaar later in 1558 ondertekende hij samen met een tiental collega's een petitie waarin werd geëist dat bouwers van klavierinstrumenten hun eigen groepering en reglement zouden krijgen binnen de grote gilde.

Vanuit organologisch oogpunt balanceert het Karest-virginaal op de grens van de Duitse en Italiaanse instrumentenbouw. Het is een voorbode van de latere Vlaamse virginalen, vooral door de interne structuur,  die kon worden waargenomen dankzij de radiografie van het Koninklijk Instituut voor het Kunstpatrimonium (KIK, afb.2). In tegenstelling tot de later gebouwde robuuste rechthoekige virginalen, is de klankkast gemaakt van dunne esdoornwanden (5-6 mm) die met een zwaluwstaartverbinding geassembleerd zijn. Ze zijn versierd met Latijnse inscripties uit Psalm 150 en aan de onder- en bovenkant verstevigd met dik tweekleurig lijstwerk. Om beschadiging te voorkomen, werd het virginaal bij verplaatsing  in een kist geplaatst, die op wonderbaarlijke wijze bewaard gebleven is (afb. 3).

Aangezien het toetsenbord slecht 45 toetsen heeft, is het bereik van de toonhoogte van het instrument beperkt, slechts 4 octaven van C/E tot c3.  In tegenstelling tot Italiaanse veelhoekige modellen is het toetsenbord in de klankkast geïntegreerd. De geleiders van de toetsen zijn van metaal in plaats van hout, zoals bij vroegere instrumenten. De diatonische toetsen zijn gefineerd met buxus, hun kern is van moeraseik.

Het klankblad is gemaakt van naaldhout. Oorspronkelijk was het versierd met geschilderde arabesken waarvan nog enkele sporen te zien zijn (afb. 4). Zoals veel klavierinstrumenten uit de 15e en 16e eeuw heeft het twee klankgaten, opgevuld met verschillende rozetten. Het ene is rond, het andere heeft spitsboog; ze zijn gemaakt uit verguld perkament, gesneden in kruisvormige motieven.

De snaren ontbreken, deze waren relatief kort (c2: 292 mm). Net als bij klavecimbels werden ze getokkeld door plectrums op houten latjes, dicht bij de kam aan de linkerkant, wat het instrument een relatief nasale klank moet hebben gegeven.

Tekst: Pascale Vandervellen