Overslaan en naar de inhoud gaan

Muziekdoos met cilinder

Fig.1

Muziekdoos met cilinder, Paillard-Vaucher, Zwitserland, rond 1880, inv. 1946

Muziekdoos met cilinder, Paillard-Vaucher, Zwitserland, rond 1880, inv. 1946

Fig.2

Etiket van de muziekdoos, inv. 1946

Etiket van de muziekdoos, inv. 1946

Fig.3

Advertentie van Harold & Co, Sunday Mirror, Calcutta, 1881

Advertentie van Harold & Co, Sunday Mirror, Calcutta, 1881

De muziekdoos met cilinder van het MIM

Tussen zijn oprichting in 1877 en het midden van de jaren 1960 had het MIM slechts één muziekdoos in zijn collectie. Ze werd op het einde van de 19de eeuw onder het nummer 1946 in de inventaris opgenomen (Catalogue, vol. 3, 1900). De muziekdoos was in 1881 door rajah Sourindro Mohun Tagore naar koning Leopold II gestuurd, die ze op zijn beurt doorgaf aan het Brusselse Instrumentenmuseum. De speeldoos volgde de weg, vergelijkbaar met die van de 98 Bengaalse instrumenten die Tagore al eerder had opgestuurd en die Victor-Charles Mahillon er in 1877 toe had aangezet het Instrumentenmuseum op te richten.

De ontvangst van de muziekdoos in Brussel

Men kan zich afvragen waarom Mahillon zich niet zo erg interesseerde voor dit type instrumenten, waarvan de mechaniek en toepassingen nochtans gevarieerd waren. Ze bestonden in de vorm van snuifdozen, horloges, kartels, cilinders, en platen. Deze specifieke muziekdoos heeft een kam met metalen tanden die aan het trillen worden gebracht aan de hand van een cilinder, die op zijn beurt gekoppeld is aan een veermachine. Dit maakt het de enige ‘vertegenwoordiger’ van de ‘autofone tokkelinstrumenten met automatische beweging’ in de Hornbostel-Sachs classificatie. Victor-Charles Mahillon beschouwde getokkelde autofonen als schaars en onbelangrijk. Ernest Closson, zijn opvolger, plaatste speeldozen in de categorie ‘l’organologie de fantaisie’, of muzikaal speelgoed.

Er is echter een andere reden waarom deze muziekdoos bijzondere aandacht verdient. In het derde deel van Mahillons Catalogue descriptif et analytique du Musée instrumental, lezen we: ‘Dit instrument speelt acht melodieën die door de schenker zijn gecomponeerd om ons een nauwkeurig beeld te geven van de muziek van zijn land.’ (Catalogue, vol. 3, 1900).

Zo werd dit ‘Europese’ instrument, ervaren als een middel om ‘een exact beeld te geven’ van een buiten-Europese muzikale traditie, die voorheen alleen toegankelijk was via de ‘kille interpretatie van de notatie’. Mahillon zag de negentiende-eeuwse muziekdoos als een instrument waarmee muziek objectief kon worden vastgelegd. De fonograaf van Edison was relatief nieuw en de reproductie van muziek bleef voorlopig het voorrecht van de muziekdoos. Op het moment dat het derde deel van de Catalogue verscheen, waarin Mahillon de muziekdoos van Tagore beschreef als een opname-apparaat, ontving hij van dezelfde Tagore een lot met ‘vijf cilinders [voor fonograaf] die Hindoe-muziek weergeven’ (Annuaire du Conservatoire, 1900, p. 100).

De Zwitsers-Indische oorsprong

Hoewel de cilinder van de speeldoos melodieën bevat die door een gerenommeerd musicoloog in Calcutta zijn gecomponeerd, is het instrument duidelijk niet in die stad gemaakt. De naam van de bouwer, het merk en het serienummer ontbreken, maar de lijst van componisten die op het etiket staat (Rossini, Weber, Meyerbeer, Flotow, Strauss, Labitzky, Gung’l, Schulhof), verwijst naar de Zwitserse fabrikanten Paillard-Vaucher, actief in Sainte-Croix vanaf het laatste kwart van de 19e eeuw (First Austrian Music Box Society, Erforschungs-Initiative Österreichische Uhrenspielwerke, https://www.eiou.at/). Bovendien maakt de aanwezigheid van een mandolinecilinder op het instrument bedoeld om een snelle tremolo te spelen, het mogelijk om verschillende andere instrumenten te identificeren die door dezelfde firma werden gebouwd, maar die meer ‘klassieke’ composities speelden.

Hoe belandde een in Zwitserland gebouwde muziekdoos via Bengalen in Brussel? Vanaf begin jaren 1880 was de muziekhandel Harold & Co één van de belangrijkste verdelers van Europese muziek in Brits-Indië. In Calcutta verkochten ze zes modellen speeldozen, die elk acht verschillende Bengaalse melodieën konden spelen. Een vergelijking van de advertenties van de handelaar in de Indiase pers en het etiket van de door Tagore aangeboden speeldoos laat er geen twijfel over bestaan: het in het MIM bewaarde instrument komt overeen met nummer 2 in de catalogus van Harold & Co. Bovendien bewijst het handgeschreven nummer op het gedrukte etiket dat de toeschrijving van de ‘Bengaalse deuntjes’ aan Tagore in Calcutta in de winkel van de verkoper heeft plaatsgevonden. De speeldoos werd dus na een bestelling van Harold & Co bij Paillard-Vaucher vanuit Zwitserland naar India verstuurd. Het blanco etiket werd ingevuld voor het op de Bengaalse markt te koop werd aangeboden.

Het was dus geen voor de Europese markt ontworpen instrument dat Tagore aan Leopold II had gestuurd, en nog minder een instrument dat ‘het gevoel van de auteur zelf’ aan de oren van Mahillon moest overbrengen. Integendeel, aangezien Harold & Co in Calcutta de belangrijkste verdeler was van muziekinstrumenten voor Britse kolonisten, kan men aannemen dat de zes Zwitserse speeldozen met Bengaalse melodieën commerciële producten waren voor hetzelfde publiek. Bovendien suggereert de catalogusprijs van 125 roepies dat het om luxeproducten ging.

De muziekdoos met inventarisnummer 1946 biedt dus geen nauwkeurig beeld van de muziek van Tagore’s land. Door de aanwezigheid van Europeanen in Brits-Indië ontstond er een nieuwe markt met luxegoederen die op een bepaalde manier de plaatselijke cultuur weerspiegelden, maar daar noodzakelijkerwijs van verschilden. Om tegemoet te komen aan deze vraag vonden nieuwe lokale interacties plaats, in dit geval Tagore's compositie van melodieën voor Harold & Co voor de import van muziekdozen uit Zwitserland. De instrumenten werden pas op initiatief van de rajah naar Europa geëxporteerd. Ze zijn dus geen getrouwe weergave van Indiase muziek.

Tekst: Fañch Thoraval