Overslaan en naar de inhoud gaan

Altviool

Fig.1

Altviool, Matthijs Hofmans, Antwerpen, voor 1679, inv. 2846

Altviool, Matthijs Hofmans, Antwerpen, voor 1679, inv. 2846

Fig.2

Methoden om een klankkast te versnijden. Links: inkorten van de hoogte; rechts: vermindering van de breedte

Methoden om een klankkast te versnijden. Links: inkorten van de hoogte; rechts: vermindering van de breedte

Fig.3

Verkleinen van de C-vormige uitsparingen, inv. nr. 2846

Verkleinen van de C-vormige uitsparingen, inv. nr. 2846

Fig.4

Altviool, Johannes Cuypers, Den Haag, 1761, inv. nr. 2833

Altviool, Johannes Cuypers, Den Haag, 1761, inv. nr. 2833

Fig.5

Transversale en sagittale doorsnede van de altviool van Matthijs Hofmans, inv. 2846

Transversale en sagittale doorsnede van de altviool van Matthijs Hofmans, inv. 2846

Fig.6

Transversale en sagittale doorsnede van de altviool van Johannes Cuypers, inv. 2833)

Transversale en sagittale doorsnede van de altviool van Johannes Cuypers, inv. 2833)

Fig.7a

Verloop van de goot van het klankblad van de altviool van Johannes Cuypers

Verloop van de goot van het klankblad van de altviool van Johannes Cuypers

Fig.7b

Verloop van de goot van het klankblad van de altviool van Matthijs Hofmans

Verloop van de goot van het klankblad van de altviool van Matthijs Hofmans

Fig.8

Theoretisch effect van vermindering van de breedte van de klankkast op de contouren

Theoretisch effect van vermindering van de breedte van de klankkast op de contouren

Fig.9a

Afgeronde contouren op het klankblad van de altviool van Johannes Cuypers

Afgeronde contouren op het klankblad van de altviool van Johannes Cuypers

Fig.9b

Hoekige contouren op het klankblad van de altviool van Matthijs Hofmans

Hoekige contouren op het klankblad van de altviool van Matthijs Hofmans

Sinds het midden van de 18e eeuw bestaat de vioolfamilie uit drie duidelijk te onderscheiden instrumenten: de eigenlijke viool, de altviool en de cello, om niet te spreken van de contrabas, die morfologische kenmerken van de viool en de viola da gamba combineert. In de barokperiode bestond de vioolfamilie daarentegen uit instrumenten van zeer uiteenlopende afmetingen. In het muziekrepertoire raakte het kwartet bestaande uit partijen voor twee violen, een altviool en een cello pas in de eerste helft van de 18e eeuw geleidelijk ingeburgerd, zowel in de kamermuziek als in het orkest.

Op dat moment werden veel oude instrumenten, waarvan de afmetingen niet aan deze nieuwe standaard voldeden, onbruikbaar. Daar kwam nog bij dat hun korte en dikke hals niet geschikt was voor de toenemende virtuositeit die van muzikanten werd verlangd. Om deze verouderde geluidsobjecten een tweede leven te geven, maakten vioolbouwers nieuwe halzen en verkleinden ze soms de klankkast.

Terwijl het vervangen van de hals een bekende praktijk is, is het aanpassen van de klankkast minder goed gedocumenteerd. Vroege bronnen beschrijven twee manieren om dit te doen. Door aan de boven- en onderkant van de kast een sikkelvormig stuk hout uit te zagen, wordt het instrument korter; door een houtstrip langs de symmetrieas weg te nemen, wordt het instrument minder breed (fig.2). De twee methoden kunnen worden gecombineerd en aangepast aan de omstandigheden.

Dit is wat er gebeurde met het instrument van de Antwerpse vioolbouwer Matthijs Hofmans (1622-1672) dat als "altviool" in het Muziekinstrumentenmuseum wordt bewaard (inv. 2846). Dit instrument kreeg een nieuwe hals en zowel de hoogte als de breedte van de klankkast werden aangepast, waarschijnlijk aan het einde van de 18e of in de loop van de 19e eeuw. De ingreep kan worden afgeleid uit de aanwezigheid van extra stukjes hout die naast de bovenste hoeken van het klankblad en de rug zijn aangebracht (blauwe pijlen op fig.3).

Oorspronkelijk waren de C-vormige uitsparingen duidelijk groter, in verhouding tot de langere klankkast. Om de lengte van de uitsparingen aan te passen aan die van de kleiner gemaakte klankkast werden ze halverwege ingesneden (rode pijlen). De bouwer die het werk uitvoerde sneed de rand en de inleg tot aan de hoeken voorzichtig weg. Na het plaatsen van het extra hout lijmde hij de hoeken en de randen weer aan het boven- en onderblad.

Om de wijzigingen van Hofmans' altviool te onderzoeken werden verschillende geometrische afwijkingen geanalyseerd. Het instrument werd vergeleken met een latere, onveranderde altviool van Johannes Cuypers (MIM, inv. 2833) (fig.4).

Om het wijzigen van de lengte vast te stellen kijkt men best naar de goot die langs de rand van het klankblad en de rug loopt, rondom de welving. Bij een verkort instrument heeft deze goot de neiging te verdwijnen aan de boven- en onderkant van het corpus, terwijl ze bij een normaal instrument min of meer parallel aan de rand blijft. Figuren 5 en 6, verkregen met een CT-scan, zijn veelzeggend. Figuur 5 toont duidelijk de goot op een transversale en sagittale doorsnede van de Cuypers-altviool (rode pijlen). Figuur 6 toont op de altviool van Matthijs Hofmans een goot op de sagittale doorsnede, maar niet op de transversale doorsnede. Dit is een teken van versnijding.

Aan de hand van door fotogrammetrie verkregen 3D-modellen konden wij de goot op het klankblad van elk van deze twee instrumenten traceren (fig.7). De goot van het Hofmans-instrument ligt zowel boven- als onderaan tegen de rand van de kast.

Om te zien of het corpus in de breedte is versneden, geven de contourlijnen een goede aanwijzing. Op een normaal instrument zijn deze curven afgerond. Wanneer een houtstrip echter langs de symmetrie-as wordt uitgesneden, kunnen we verwachten dat de curven hoekiger zijn, zoals figuur 8 suggereert.

In de praktijk zijn welvingen zelden symmetrisch, vooral bij oudere instrumenten waarvan het hout in de loop der tijd is vervormd. Op de Hofmans-altviool zijn niettemin hoekige curven zichtbaar, zoals op afbeelding 9 te zien is. Dit instrument is zowel in de hoogte als in de breedte duidelijk verkleind.

Deze bevinding heeft verstrekkende muzikale gevolgen. Aangezien veel bewaard gebleven barokviolen, -altviolen en -cello's versnijdingen hebben ondergaan, kunnen zij niet worden beschouwd als trouwe getuigen van de periode waarin zij werden gebouwd. Hun klankkleur is veranderd en sluit meer aan bij de klankidealen van de late 18e en 19e eeuw dan bij die van de 17e. Voor historische uitvoeringspraktijk is het van belang om hier rekening mee te houden en het repertoire van deze periode te benaderen met de grote morfologische verscheidenheid van de strijkinstrumenten uit deze periode in gedachten.

Tekst: Anne-Emmanuelle Ceulemans

Meer lezen

  • Anne-Emmanuelle Ceulemans, Philémon Beghin, François Glineur, Paul Fisette, Iona Thys, ‘Baroque Violas with Reduced Soundboxes: An Evaluation Method’, The Galpin Society Journal, LXXVI (2023), p. 109-126, https://www.galpinsociety.org/open%20access.htm
  • Philémon Beghin, Anne-Emmanuelle Ceulemans, Paul Fisette, François Glineur, ‘Validation of a photogrammetric approach for the objective study of ancient bowed instruments’, https://arxiv.org/abs/2205.08745v2, submitted to Heritage Science.